
Jurisprudentie
AU2391
Datum uitspraak2005-09-09
Datum gepubliceerd2005-09-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1742 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1742 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aanvang bezwaartermijn. Betrokkene haar bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Niet aangetekende verzending met ontvangstbevestiging.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
05/1742 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] wonende te Spanje, appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft A.M. Mota bij brief van 14 maart 2005 met bijlagen hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Amsterdam op 21 februari 2005, nr. AWB 03/5359 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 12 augustus 2005, waar appellante – met voorafgaand bericht – niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M. Scholten, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 17 juni 2003 heeft gedaagde aan appellante medegedeeld dat haar uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% met ingang van 10 december 2003 wordt ingetrokken, omdat zij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
Bij brief van 2 augustus 2003, door gedaagde ontvangen op 6 augustus 2003, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In haar bezwaarschrift heeft appellante aangegeven dat zij het besluit eerst op 1 augustus 2003 heeft ontvangen.
Bij brief van 3 september 2003 heeft gedaagde appellante in de gelegenheid gesteld om aan te geven waarom zij haar bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn van zes weken heeft ingediend.
Bij brief van 15 september 2003 heeft appellante de verklaring van 12 september 2003 van het hoofd afdeling bezorging van het Spaanse postkantoor, mevrouw [medewerker post], overgelegd. Zij heeft verklaard dat op 1 augustus 2003 een aangetekend stuk uit Amsterdam gericht aan appellante op het adres [adres 2] aan de echtgenote van appellante is overhandigd.
Bij besluit op bezwaar van 3 november 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 juni 2003 niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft gedaagde overwogen dat het besluit op 18 juni 2003 aangetekend aan appellante is verzonden. Volgens gedaagde is het onwaarschijnlijk dat het besluit meer dan zes weken na verzending op het adres van appellante is bezorgd, mede gezien het feit dat alle correspondentie die in de bezwaarzaak is gevoerd binnen ruim een week is bezorgd. Uit de verklaring van mevrouw [medewerker post] blijkt volgens gedaagde niet dat het besluit van 17 juni 2003 niet eerder dan op 1 augustus 2003 aan appellante is overhandigd. Naar het oordeel van gedaagde is derhalve geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding van het bezwaar.
De rechtbank heeft het standpunt van gedaagde bij de aangevallen uitspraak onderschreven. Verder heeft de rechtbank appellante niet gevolgd in haar stelling dat zij aan de mededeling van een medewerker van gedaagde op 1 augustus 2003, dat appellante zich geen zorgen hoefde te maken en dat haar bezwaarschrift binnen vier weken binnen moest zijn, het vertrouwen mocht ontlenen dat zij niet in verzuim was. Naar het oordeel van de rechtbank kan vertrouwen dat is ontleend aan een uitlating van het bestuursorgaan, waarvan belanghebbende pas na afloop van de wettelijke bezwaartermijn kennisneemt, niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt.
Namens appellante is in hoger beroep herhaald dat zij het besluit van 17 juni 2003 eerst op 1 augustus 2003 heeft ontvangen. Indien de rechtbank twijfelde aan de juistheid van de verklaring van mevrouw [medewerker post] dan had de rechtbank volgens appellante het Spaanse postkantoor om een afschrift van de verstrekte aangetekende post moeten vragen.
Voorts wijst appellante nogmaals op de mededeling van de zijde van gedaagde dat de termijnoverschrijding niet van belang was.
Het gaat in het onderhavige geding om de beantwoording van de vraag of de rechtbank met recht heeft geoordeeld dat gedaagde, op goede gronden, het bezwaar wegens
termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De Raad overweegt als volgt.
Blijkens de gedingstukken is het besluit van 17 juni 2003 naar het adres [adres] te Spanje gezonden. Niet alleen op het besluit van 17 juni 2003 maar ook op de lijst van gedaagde met de aangetekend verzonden post staat dit adres vermeld. De uitnodiging voor het medisch onderzoek van 18 juli 2001 en alle daarop volgende gedingstukken zijn echter naar het adres [adres 2] te Spanje verzonden. Niet in geschil is dat appellante ten tijde in geding op dat adres woonachtig was. Op grond van de gedingstukken moet naar het oordeel van de Raad worden geconcludeerd dat het besluit van 17 juni 2003 niet aan het juiste adres is toegezonden. Zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Raad van
14 juni 2005, 04/350 NABW, LJN: AT 7557, is het besluit van 17 juni 2003 door de onjuiste adressering niet op de juiste wijze, zoals voorgeschreven in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bekend gemaakt. Dit heeft tot gevolg dat de wettelijke termijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb pas is gaan lopen op het moment dat appellante het besluit op haar woonadres had ontvangen. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij het besluit op 1 augustus 2003 heeft ontvangen. Bij gebreke van elke aanwijzing voor een andere datum van ontvangst van het besluit van 17 juni 2003 gaat de Raad uit van die datum als ontvangstdatum. Derhalve verliep de termijn voor het indienen van bezwaar op 11 september 2003. Gelet op het feit dat gedaagde het bezwaarschrift op 6 augustus 2003 heeft ontvangen, heeft appellante tijdig bezwaar gemaakt, zodat gedaagde haar naar het oordeel van de Raad ten onrechte
niet-ontvankelijk in haar bezwaar heeft geacht.
Het vorenstaande brengt mee dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen en dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Ten overvloede merkt de Raad nog op dat uit de gedingstukken niet blijkt dat gedaagde het besluit heeft verzonden op de in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 574/72 voorgeschreven wijze, dat wil zeggen via aangetekende verzending met ontvangstbevestiging.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van het hiervoor overwogene;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht tot een bedrag groot € 134,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.J. Simon, in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2005.
(get.) H.J. Simon.
(get.) J.J.B. van der Putten.
Gw